Jongens waren we (Nescio)

nescioDe voorstelling is een melancholiek verslag van de jeugdjaren van bevlogen wereldverbeteraars, hun bewondering voor de natuur, hun onvrede met de maatschappij en hun idealen.

De voorstelling is gebaseerd op het gehele oeuvre van Nescio waarbij zijn heldere en sobere teksten zoveel mogelijk gehandhaafd zijn. Hoofdpersonen in Jongens Waren We zijn vier personages ontleend aan Titaantjes: Koekebakker, Bekker, Bavink en Hoyer. Vrienden, idealisten, die “eigenlijk niets anders doen dan praten, roken, drinken en boeken lezen”. Ze filosoferen over een betere wereld: op een zolderkamer of wandelend door Amsterdam en omgeving.

Een weemoedig en ironisch verslag over de jeugdjaren van bevlogen wereldverbeteraars, hun bewondering voor de natuur, en hun onvrede met de maatschappij. Ouder en wijzer blikken zij terug op hun jeugd en constateren dat strijdlustige idealen plaats hebben gemaakt voor berustende melancholie. Op grond van grote publieke belangstelling is de voorstelling in 1995 in reprise genomen.

Script: Stef van den Eijnden, Felix Strategier
Spel: Bert Bunschoten, Stef van den Eijnden, Wigbold Kruijver, Felix Strategier
Muziekcompositie: Paul Prenen, Pieter van Empelen
Regie: Joep Kruijver

Recensie NRC Handelsblad
21 februari 1994, door Kester Freriks

Zielenleven tussen hoop en berusting

Ik heb wel eens gedacht dat het een slecht huwelijk zou zijn tussen theater en literatuur, althans, de literatuur van voor het toneel bewerkte romans en verhalen. Want aldoor was ik huiverig voor de neiging van theatermakers om de subtiliteiten van een roman uit te vergroten. Wat blijft er op de planken over van de innerlijke stem van de auteur die de lezer, op zijn beurt, als zijn eigen innerlijke stem ervaart?

Eén van de meest gedempte, melancholieke Nederlandse auteurs als Nescio (J.H. Grönloh, 1882-1961) lijkt al helemaal niet geschikt voor het theater. Tot de gezelschappen Gebroeders Flint en Het Volk in de Amsterdamse Roode Bioscoop met Jongens Waren We op de proppen kwamen. Een klein juweel van een voorstelling, intiem, verdrietig, vol van heimwee naar de voorbije tijd van de wereldbestormende jeugd. Tegen een decor van beslist rusteloze, maar tot roerloze stilstand gebrachte attributen als hut- en reiskoffers spelen vier acteurs elk een personage uit Nescio’s meesterlijke Titaantjes (1915) en ander werk.

De vier mannen blikken terug op hun leven, elk met eigen herinneringen. Ze zijn identiek gekleed, beige, bruin en sober. Regelrecht in de felle lampen blikkend reciteren ze Nescio’s teksten, soms onderbroken door een heftig spelmoment. Over het algemeen ligt er een waas van ingetogenheid over de voorstelling. Maar dat is schijn. Onderhuids woelt het, en woedt de pijn om de dingen die zijn vergaan: vergeefse dromen om meisjes, grote epische romans, socialisme en kunst, de vertaling van Dante, schilderijen. Langzaam maar zeker sluipt in de voorstelling de teloorgang van de mooie plekken van Amsterdam en omstreken.

Regisseur Joep Kruiver heeft een gouden greep gedaan door de vertellende instantie in het literaire werk ook door de verschillende acteurs te laten vertolken. Daardoor ontstaat een fraai ritme van stem en tegenstem, van hoop en vertwijfeling, van zekerheid en terughoudendheid. Het is of we Nescio’s eigen stem beluisteren die, al schrijvend, zich van elke passage het tegendeel realiseert. Voor mij werpt deze tekstbehandeling een ander licht op Nescio, want ze doorbreekt het idee dat Nescio vooral een auteur is van de monoloog. De vier titaantjes (Koekebakker, Bekker, Bavink en Hoyer) zijn vier gelijkwaardige karakters, ieder met zijn eigen onvervreemdbare eigenschappen. Wij, als toeschouwers, kunnen niet tussen hen kiezen: ze vertegenwoordigen elk een aspect van ons denken en beleven.

In de fraaie entourage van de Roode Bioscoop lijken de voortreffelijke acteurs Bert Bunschoten, Stef van den Eijnden, Wigbolt Kruijver en Felix Strategier uit de tijd van zo’n tachtig jaar geleden moeiteloos naar het heden gestapt. Er is bitter weinig veranderd; het zielenleven zal altijd zwerven tussen hoop en berusting, en het mooie van de wereld wordt steeds minder. In de tekst gaat het over een draaibrug die op het droge is gezet van het openluchtmuseum. Dat is meer dat een beeld, het is de metafoor van de titaantjes, die zich in de wereld niet thuis voelen en ons dat op indringende wijze laten weten.